Carl Gustav Jung

De tweede basis onder de belevingspsychologie werd gelegd door Carl Gustav Jung, geboren 26 Juli 1875 en overleden op 6 Juni 1961.
Zijn bijdrage over schaduw en collectief onbewuste en de daarmee samenhangende Archetypische symbolen heeft zijn leven bepaald. Daarmee heeft hij een grote invloed gehad op het denken over het onbewuste en de invloed die dit heeft op uiterlijk gedrag.

Collectief onbewuste en Archetypen.

Hij was van mening dat het wezen van de persoonlijkheid behalve door het persoonlijk bewustzijn ook, en grotendeels, gevormd wordt door wat hij het collectief noemde, een als het ware epigenetisch (omkeerbare erfelijke veranderingen) overgeërfd deel van het onbewuste; een psychisch gebied, dat volgens zijn leer door alle vertegenwoordigers van een ras of soort wordt gedeeld. Hiervan uitgaande ontwikkelde Jung de leer van de Archetypen. Deze archetypen, begrippen zoals de schaduw, de eeuwige jongeling, de boze geest, de held enzovoorts, zijn als het ware overgeleverde, functionele oerdrijfveren of ‘ervaringsmodaliteiten’, die de persoonlijkheid van de mens structureren. Archetypen zijn mogelijkheden of neigingen om ons op een bepaalde manier te ontwikkelen. Zij drukken zich uit in beelden die veelvuldig te vinden zijn in onze dromen, maar evenzeer in sprookjes en mythen, en vormen het ervaringsmateriaal van elke religie.
Jung lanceerde ook de opvatting dat archetypen aan de basis liggen van culturele ontwikkeling, op verschillende van elkaar gescheiden plaatsen in de wereld. Bepaalde overeenkomstige denkwijzen en denkbeelden zouden dus niet noodzakelijk alleen met fysische afstamming of volksverhuizing te maken hebben.

Individuatie

Het centrale doel van Jungs psychologie is het proces van de zelfverwezenlijking of individuatie. Naast het ‘ik’ of ‘ego’ onderkent Jung het zelf: een totaliteit om het ‘ik’ heen die zowel het bewuste als het onbewuste deel van de persoonlijkheid omvat. Dit onbewuste deel, het persoonlijk onbewuste dus, staat in contact met de dieperliggende laag van het, waarvan het persoonlijk onbewuste in wezen een verbijzondering, dus als het ware een bovenlaag is. Het collectief onbewuste is in principe onbegrensd, en de alleronderste lagen ervan zijn zelfs nooit bewust te maken. De realisatie van het zelf is een proces dat gekenmerkt wordt door de vereniging van tegenstellingen in de mens, zoals goed en kwaad, licht en schaduw, binnen en buiten.

Typologie.
Jung is wellicht nog het meest bekend geworden door zijn typologie. In zijn boek Psychologische typen uit 1921 werkte hij vier basistypen van de menselijke persoonlijkheid uit. Hij stelde daarbij contrasterende functies tegenover elkaar: denken en voelen, perceptie (waarneming) en Intuïtie, waarbij elke functie als het ware de pool is van een cirkel, die het zelf symboliseert. Eén van die polen is bij elk basistype dominant, ze is onze ‘superieure functie’. Een bijkomende, belangrijke factor is of de psyche naar binnen (introvert)) of naar buiten (extravert)) is gericht.

Analytische psychologie.
Jungs systeem is zo veelomvattend, dat jaren van studie nodig zijn om de door hem ontwikkelde analytische therapie toepassen. Hij baseerde zijn leringen op zowel ervaringen in zijn klinische praktijk als op de mythologie, de godsdienstpsychologie en zijn kennis van het symbolische (vergelijkend symbolisme waar Verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie centraal werden gesteld). Om inhouden van het collectief onbewuste op het spoor te komen, verdiepte hij zich onder andere jarenlang in de symbolische wereld van het visionaire en alchemisten. De beelden daarvan kon hij soms terugvinden in de visioenen van zijn patiënten. Zijn werk wordt, evenals dat van Freud, gekenmerkt door een groot aantal nieuwe concepten en principes, zoals het begrip synchroniciteit, introvert, extravert etc..

Levensloop.

Vanaf 1900 werkte Jung als psychiater in de Burghölzli-kliniek bij Zürich, die onder directie stond van Eugen Bleuler. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was Burghölzli een toonaangevend centrum in de Europese psychiatrie. Hier hield hij zich onder meer bezig met de psychologische kant van dementia Praecox (later schizofrenie genoemd) en ontwikkelde hij een aantal associatietesten. In 1903 studeerde hij een half jaar in Parijs en nam Jung in 1909 ontslag, uit ergernis over de antifreudiaanse houding van het instituut. Jung legde zich nu meer toe op zijn psychoanalytische benadering, en vestigde zich als zelfstandig psychiater. Zijn reputatie groeide zodanig, dat hij vele beroemde patiënten uit binnen- en buitenland kon ontvangen, onder wie de schrijver Hermann Hesse.
Na de samenwerking met Freud begon voor Jung een periode van heroriëntatie; in 1913 gaf hij zijn docentschap aan de Universiteit van Zürich eraan, waar hij vanaf 1905 werkzaam was geweest. Hij concentreerde zich op zijn eigen praktijk, onderzoekingen en publicaties; daarnaast maakte hij vanaf 1920 enkele lange reizen, onder meer naar Azië, Midden-Amerika en tropisch Afrika, waarbij vooral zijn ontmoetingen met de volkeren van de Elgonji in West-Kenia en de Pueblo-indianen in Mexico van essentiële betekenis zouden worden voor zijn denken over de psychische gespletenheid van de westerse mens.
Terug in Zwitserland aanvaardde Jung in 1933 een docentschap aan de Technische Hogeschool van Zurich – vanaf 1935 als bijzonder hoogleraar – waar hij tot 1942 mee doorging. Vanaf 1944 was hij actief als hoogleraar aan de Universiteit van Bazel. In datzelfde jaar zweefde Jung als gevolg van een ernstig hartinfarct op het randje van de dood; de visioenen die hij tijdens deze ervaring kreeg, oefenden een belangrijke invloed uit op zijn magnum opus, het Mysterium Coniunctionis, waarin hij het proces van psychische heelwording beschrijft aan de hand van geschriften uit de Alchemie.
Gedurende zijn laatste levensjaren bleef Jung verder werken aan zijn theorie van het collectieve onbewuste en de betekenis van de religie voor de menselijke psyche. Verder sloot hij vriendschap met de Engelse priester Victor White, met wie hij diepgaande discussies had naar aanleiding van zijn interpretatie van het Bijbelboek Job.
Op verzoek van zijn vele volgelingen was hij zelf nog betrokken bij de oprichting van het C.G.Jung Instituut door Marie-Louise von Franz, dat zijn psychologie zou gaan uitdragen. Jung overleed op 6 juni 1961 op 85-jarige leeftijd te Küsnacht, waar hij op 9 juni 1961 werd begraven.